maandag 25 augustus 2008

Slakken en caricollen

Als je, al dan niet op een slakkengangetje, langs de Blaesstraat, komende van de Kapellekerk, bijna aan de hoek van de Vossenstraat bent aanbeland, zie je links de trappen van de Slakkengang (Impasse des Escargots), nu een speelplein voor de jeugd maar vroeger één van de meest onleefbare “gangen” van de Marollen. De slakken waar het hier om gaat zijn landslakken, culinair bekend en geprezen als “Escargots de Bourgogne”. www.receptenzoeker.be/zoek/escargots/31
Als je nu de Vossenstraat op kuiert (….jawel) zie je aan de hoek met de Hoogstraat, vóór de ingang van de onlangs geklasseerde herberg (16e eeuw dus Spaanse periode) “Le Renard”, het mobiele stalletje van Mie Karacol, de onvolprezen caricollenverkoopster. Het woord “verkoopster” is hier eigenlijk niet op zijn plaats, want wat Mie doet is een socio-gastronomische performance in een commerciëel sausje of beter soepje. In “Varia” (hieronder) vind je een verwijzing naar een uitgebreid artikel over haar leven en werken.
Caricollen (Karacollen) zijn een culinaire lekkernij die ons op menige straathoek wordt(werd) aangeprezen vanuit charmante, kleine stalletjes. Brusselse straatgastronomie op zijn best! De karakollenstalletjes kleuren al sinds mensenheugenis het straatbeeld. Ze horen evenzeer bij Brussel als pakweg Manneke of Jeanneke Pis. Enig opzoekwerk leert dat omstreeks 1573 deze huiselijke diertjes Brussel kwamen binnengekropen of beter gezwommen want het gaat hier eigenlijk om zeeslakken (alikruiken). Dat verklaart meteen de blijde inkomstdatum, toen maakte de toenmalige aanpassing van het kanaal van Brussel een, jawel zeehaven. Voortaan konden verse zeevruchten over het water aangevoerd worden. De Spaanse furie raasde in die tijd over de Nederlanden en samen met de vijandige troepen rolden ook heel wat mooie Spaanse deernes onze contreien binnen (een groot deel ervan vestigde zich in de marollen). Het zijn deze laatste die voor de naam van dit fenomeen zorgden. Niet dat de señoritas allerhande schuimende slakken of het slijm ervan in hun haartooi pleegden te verwerken. Wel was het mode fijne krullen in het haar te zetten, deze voorloper van onze 'permanent' noemde men caricoles en blijkbaar hadden deze krulletjes wel iets weg van onze lekker klaargemaakte slakken.
Jef zit al meer dan 40 jaar in zijn stalletje aan de beurs (in de winter verkoopt hij met zijn zonen gepofte kastanjes,zie foto onderaan de blz.). Hij kreeg bij wijze van spreken de karakol met de paplepel ingelepeld, moeder en grootmoeder Fientje zaten immers ook al in de karakollenbusiness. Het is nog steeds een familiebedrijfje want samen met zijn zonen stuurt Jef honderden kilo slakken richting slokdarm van Brusselaars, pendelaars en toeristen. Hoe je de beestjes nu eigenlijk bereidt wil deze immer goedgemutste man niet kwijt. "Familiegeheim" zegt hij beslist.Slijmen of hem stroop aan de baard smeren helpt niet, internet wel, maar mogelijk zit het hem in een bijzonder specerijen- en kruidenmengsel. Alikruik, karakol [Littorina unifasciata] - Objectief

André

dinsdag 19 augustus 2008

Varia

“Le Marollien rénové” van juli 2008 publiceert o.a artikels over het Feest van de Marol (je weet wel….), de 390ste verjaardag van het pandjeshuis, het verschil tussen inwoners van de Marollen en Marolliens, het nieuwe speelplein aan de Hallepoort (met toilet en drinkwatervoorziening! ….), het Feest van de Oude Markt, het Huizeke(!), het buurtfeest in de Samaritanessenwijk en BLOD (met een Scandinavisch streepje door de O), het nieuwe wijkproject van Théâtre Les Tanneurs met als gastvedette Louis Smet.
We kijken nu al uit naar de dansact van onze Louis!

In “Le Brol” van mei-juni 2008 vinden we dan weer, naast recent en oud fotomateriaal, informatie over de oorlogsactiviteiten van paterke Urbain (het paterke van den A met), de verbroedering van het Huizeke (“La Casita”) met “La Maison du 8 Mars” (straatkinderenwerking in Guatemala), een 45-toerenplaatje van Jef Bloemkuul en de op til zijnde Bruegelfeesten (13 en 14/9).
Top of the bill is evenwel een uitgebreid artikel over Max en Marie, onze befaamde en gelauwerde caricollenverkopers. There is no business like caricollenbusiness!

André

woensdag 13 augustus 2008

Aan tafel!

Ja, wat eten en drinken betreft had Brussel zijns gelijke niet. Ik weet wel dat het er nu nogal eens bont kan toegaan, en de Engelsen, die geen benul hebben van keuken, prijzen onze tafel zeer.
Maar wie durft wat er thans voorhanden is vergelijken met wat er toen was?
Laat mij bij voorbeeld van een banket spreken in één der ontelbare sjosjeteiten, of van een feestmaal in gesloten kring, ter gelegenheid van een eerste communie of zo.
Eerst het aperitief. Dan oesters of mosselen. Dan de soep, liefst met ballekes. Dan een keus hors-d’oeuvre, gerookte zalm, makrelen in olijven, geassorteerde saucijzen, geperste kop en een beetje van het smoeltje, alle waardige spijzen met of zonder mayonaise, en geen sprake van koude patattenafval die men ook “salade” noemt.
En na die peuzelingen, de vol au vent, die een specifiek Brussels gerecht is en licht in de darmen valt, zodat men daarop in staat is om het rundgebraad aan te spreken, zoals het in zijn jardinière van erwtjes en worteltjes en prinseskens en bloemkool en spinazie voor de pinnen komt. Daarop verschijnt de ossetong met witte saus en kappers. Vervolgens de Brusselse kapoen, die in goede huizen door een soort sorbet gescheiden wordt van het kostbaar wild (ever, ree of gevogelte). Hier kwamen allerlei geleien te pas, mitsgaders pruimentrut en oranjemoes. Kreeft en langousten bekroonden het geheel.
Het dessert (maar ik moet nog een stevige schotel vergeten zijn, vrees ik), het dessert was bescheiden: een taart, ijsroom en wat vruchten.
Een dergelijke spijskaart werd voor gewoon en matig gehouden op een burgerlijke feesttafel. Zij ontleent vooral haar glans aan de voorname keus van de op te dienen wijnen: om de beurt Moezel- of Rijnwijn, Chablis, rode Bordeaux, Sauternes, een paar kloeke Bourgognes, en de Champagne aan ’t end.
De koffie, die hierop aan het geuren ging, was er vooral om de aanwezigheid van een rijk gevarieerde “pousse” te wettigen.

Uit “Brussel 1900”-Herman Teirlinck